De hele roman wordt verteld vanuit ik-perspectief. Dit gaat zelfs zover dat je er nooit achter komt hoe de ik-figuur heet (ik ben gaan terugbladeren om te ontdekken of ik ergens overheen gelezen was). De ‘ik’ is de dochter van een manager bij British Mail en een Jamaicaanse moeder; hij is tevreden met zijn lot, zij is continu op zoek naar verbetering. Zij eindigt uiteindelijk in het Britse parlement, hij wordt weer postbode. Vaders is vooral gespitst op het geluk van zijn dochter, moeders vooral op haar toekomst. Dus omarmt hij vriendin Tracey en verfoeit zij dit product van een alleenstaande, arme, opleidingsarme moeder.
Tracey en ‘ik’ zijn dikke vriendinnen, tegen heug en meug, Tracey bepaalt, ‘ik’ volgt. Hun gezamenlijke passie voor dans verenigt hen en drijft hen uiteindelijk uit elkaar. Tracey kan een dansopleiding gaan volgen, ‘ik’ verknalt bewust haar kans om een beurs te krijgen voor een particuliere school en eindigt daardoor op een niet al te beste openbare middelbare school. Terwijl Tracey vecht om een carrière in de musicalwereld op te bouwen (vrij beperkt aangezien ze niet kan zingen), gaat ‘ik’ zonder veel overtuiging naar de universiteit en zet met nog minder overtuiging haar stappen in de werkende wereld. Door een toevalstreffer wordt ze PA van een bekende zangeres, Aimee. En blijft daar zonder er veel over na te denken hangen.
‘Ik’ wordt gepusht om verder te komen dan haar moeder die haar tegelijkertijd eigenlijk als een belemmering ervaart om haar eigen leven te kunnen leiden, iets waar dochterlief de rest van haar leven last van houdt. Tracey wordt verdedigd en gesteund door haar moeder die tegelijkertijd faalt doordat zij geen afstand durft te nemen van Tracey’s mishandelende vader. ‘Ik’ blijft een besluiteloze puber die alles over zich heen laat komen en geen idee heeft wat ze met haar leven aan wil. Tracey vecht met alles wat ze in zich heeft om te slagen maar blijkt ook teveel beïnvloed door twee vechtende ouders.
Wanneer Aimee besluit iets goeds te gaan in Gambia, is ‘ik’ degene die de contacten onderhoudt met de docenten van het door Aimee opgezette schooltje voor meisjes in Gambia en die deze mensen steeds beter leert kennen. Juist in de beschrijving van die contacten laat Smith zien hoe beperkt de mogelijkheden zijn van jonge vrouwen in een Islamitisch land waar zij maar een perspectief hebben: trouwen en kinderen krijgen. Maar confronteert zij haar lezers ook met de vraag of de westerse bril wel voldoet? Wie zijn wij om te oordelen of het huwelijk van vriendin Hawa met een strenge Islamiet nu zoveel erger is dan de impasse waarin ‘ik’ al jarenlang leeft.
Smith beschrijft de persoonlijke relaties ijzersterk, ze zorgt er bovendien voor dat de lezer zich vragen stelt bij de eigen westerse bril. De vele dansscènes uit oude musicals dragen bij aan een levendig geheel, maar maken ook schrijnend duidelijk dat die musicals wel kansen boden aan witte talentvolle dansers uit kansloze milieus, Fred Astaire, maar niet aan talenten met een andere huidskleur. Een complexe roman dus; dat ietwat te hoge Angeline Jolie-gehalte van tijd tot tijd zij Smith vergeven.